We landen keurig op tijd op Bandaranaike International Airport.
Jaren terug zag het er wel anders uit: als je ’s morgens vroeg aankwam,
zag je nog net de olifanten tussen de palmbomen verdwijnen. Ze hadden
lekker koel op het asfalt van de landingsbaan gelegen. Technisch gezien
konden er prima vliegtuigen landen, maar het vliegveld was heel
eenvoudig.
Nu staat er een prachtig gebouw dat vol hangt met borden en (reclame-)
posters met informatie over van alles: waar de douane is, waar de
incheckbalies, bagagebanden en de wachtruimten zijn, waar de toiletten
zich bevinden, hoe je in het restaurant komt en waar het mooiste hotel is.
Dus bij aankomst ga je dapper op weg – maar als je de hoek om bent,
worden er weer andere aanwijzingen gegeven, soms met plaatjes die
redelijk duidelijk zijn, soms met tekst die veel minder duidelijk is. We
moeten linksaf, nee rechts, of toch niet, want er hangt een bord met
nieuwe instructies in de twee voor ons toch wat onbegrijpelijke talen van
Sri Lanka. O, het is een mededeling voor het personeel, maar waar
moeten wij dan heen?
Al zwervend voelde ik me een vreemdeling zonder huis en land, verdwaald
in onbegrijpelijke regels en ongeschreven afspraken. Iedereen is even
vriendelijk, daaraan ligt het niet, maar de een wijst je naar links en de
ander zegt dat je terug moet. Ik moest denken aan alle vluchtelingen die
in ons land terecht zijn gekomen van wie we verwachten dat ze zich snel
aanpassen. Maar waaraan? Regels, pijlen, aanwijzingen meestal met de
beste bedoelingen, maar vaak onbegrijpelijk en tegenstrijdig, in een taal
die ze niet kennen. En dan ben ik nog redelijk hoog opgeleid, ik heb een
paspoort en een bankpasje …. Hoe moeten zij zich wel voelen?
Tue, 12 September